Zoals aangekondigd wil ik het nu hebben over de kerntaken van een overheid. Als we ons voorstelen dat we op een redelijk groot eiland wonen met, laten we zeggen, zo’n 5000 mensen (mannen, vrouwen, kinderen) dan ontstaat de behoefte om het beschikbare voedsel met elkaar uit te wisselen; de mensen die doorgaans groenten eten zullen er ook wel eens wat vlees of vis bij willen hebben. Dat de groenteverbouwers dus voedsel uit zullen willen wisselen met de jagers en de vissers is niet zo moeilijk voor te stellen. Daar ontluikt dus een vorm van economie, waarbij de schaarste van een product de ruilwaarde bepaalt. In de winter is er weinig groente dus de ruilwaarde is hoog; je kunt er meer vlees en vis voor terugkrijgen dan in de zomer. Maar in de herfst zal de vis weer duurder zijn, omdat het dan stormt en de vissers veel meer moeite hebben om een beetje vis aan boord te hijsen.
Daarnaast is er nog het probleem van de afstanden. De vis moet vanaf zee naar het binnenland worden vervoerd en de groenten en het vlees naar o.a. de kustgebieden. Om dat een beetje vlot te laten verlopen kunnen bijvoorbeeld wegen worden aangelegd, maar wie gaat dat doen? De groenteverbouwer kan z’n tuin niet in de steek laten, de jager moet jagen en de visser zal moeten vissen. Daar komt nog bij dat als we die wegen eenmaal hebben en het wordt drukker op die wegen, dan zal er toch een soort van verkeersregels moeten worden afgesproken. En wie zorgt ervoor dat die transporten onderweg niet worden overvallen door uitgehongerde menigtes? Wat doen we met de mensen die ziek worden en tijdelijk niet kunnen jagen, vissen of groenten verbouwen?
Wie vanaf hier een beetje doorredeneert en filosofeert zal al snel inzien dat er een aantal heel gewone basisbehoeften bestaan die beter gezamenlijk kunnen worden gedaan. En precies daarvoor kan een soort van ‘overheid’ worden ingesteld. De 5000 eilandbewoners kunnen natuurlijk niet iedere week een keer met z’n allen vergaderen om te overleggen hoe ze de boel gaan regelen. In Nederland hebben we daar oorspronkelijk de oplossing voor dat we iedere 4 jaar 150 mensen kiezen die namens alle burgers de overheidstaken gaan regelen en controleren. Maar wat zijn de taken van een overheid? Zo komen we bij de menselijke basisbehoeften zoals gedefinieerd door Maslow.
Maslow vermoedde dat elk mens basisbehoeften heeft, zoals eten, drinken en slaap, veiligheid en verbondenheid, zelfvertrouwen en zelfontplooiing. Hij hanteerde de hypothese dat er onderscheid gemaakt kon worden tussen lagere orde behoeften (eten en drinken bijvoorbeeld) en hogere orde behoeften (zelfontplooiing). Hij veronderstelde dat eerst de lagere orde behoeften moeten worden vervuld voordat de persoon toekomt aan hogere orde behoeften.
Het zijn nu precies die basisbehoeften die door een overheid gefaciliteerd moeten worden. Het is niet dat de overheid ’s morgens in alle vroegte thee en beschuit serveert, maar ze moet wel de beschikbaarheid (van voedsel) garanderen. Ik denk niet dat iemand die net de slaap uit heeft zit te wachten op een Tweede Kamerlid met een ontbijt op het dienblad. Dan hang je immers nog vóór de koffie al in het trapgat aan een touwtje. Niet omdat je een hekel aan Tweede Kamerleden hebt (die heb je o.a. zelf gekozen) maar omdat er ook terreinen zijn waar de overheid weg moet blijven, zoals de slaapkamer.
Economie
Vaak wordt door politici, die van de overheid hun dagelijkse werk hebben gemaakt, gedacht dat ‘de economie’ verreweg de belangrijkste taak van een overheid is. “Zonder een goed werkend economisch systeem bestaan wij eenvoudigweg niet meer” of, zoals de Amerikanen plegen te zeggen, “It’s the economy, stupid!” Dat zou natuurlijk heel goed kunnen, maar heeft ‘de politiek’ daar dan een taak in? Een doorslaggevende rol? De economie wordt vormgegeven door mensen; door ondernemers en medewerkers, die hun werkkracht, inventiviteit, creativiteit en hun durf inzetten om voor de markt goederen en diensten te produceren. Op zichzelf zijn regels die het economische verkeer regelen natuurlijk meer dan prima. Het speelveld van de economie behoort voor iedereen hetzelfde te zijn. Regels die voorkomen dat concurrenten elkaars bedrijf in brand steken of erger nog; elkaar overhoop schieten, zijn nodig. Maar dat is niet bijzonder, want dat is in een wereld zonder ‘de economie’ helaas ook nodig. De mens is van nature nu eenmaal vrij agressief en wijkt daarin niet veel af van een willekeurig ander dier. Economie is voor de mens belangrijk, omdat door middel van ruilhandel tenminste de kern van zijn behoefte bevredigd kan worden, zoals eten en drinken. Kortom: de primaire behoeften. Een overheid die de voorwaarden schept dat de inwoners zonder noemenswaardige tegenslagen of onderlinge conflicten, zelf in hun behoeften – dus ook en vooral de primaire – kunnen voorzien, is een zinvolle overheid.
Goed beschouwd heeft de overheid een aantal terreinen waarop zij dient te acteren, waarop zo’n overheid zinvol is. De welvaart van een land wordt bepaald door de activiteiten van de inwoners en de bedrijven; werken zij hard en vernieuwen zij tijdig hun assortiment of productiemethoden, dan zullen zij de concurrentie gemakkelijker aankunnen. De middelen die daarbij essentieel zijn, worden vooral gevormd door een gezond en goed opgeleid personeelsbestand, met goed geoutilleerde productieruimtes op bereikbare plekken. Daar zien we meteen al een aantal taken die een overheid beter kan vervullen voor àlle bedrijven dan dat die bedrijven dat individueel zouden kunnen. Volksgezondheid, opleiding en scholing, een goed begaanbaar wegennetwerk, vaarwegen, spoorwegen en luchthavens – en productielocaties die daarvan gebruik kunnen maken, scheppen de voorwaarde voor een gezonde en winstgevende bedrijvigheid die ‘de economie’ dienen en daarmee vanzelfsprekend de welvaart van ons land. Per saldo is niet ons land als natie in economische concurrentie met andere landen, maar bepaalt de overheid wel de regels waaronder bedrijven de concurrentie aankunnen met bedrijven in andere landen.
De politiek gaat per definitie niet over de markt maar over het publieke domein. Het publieke domein dat in immaterieel opzicht wordt bepaald door de inrichting van de rechtsstaat en in materieel opzicht wordt vormgegeven door de collectieve sector. Kort samengevat gaat de politiek over vrijwel alles wat niet de marktsector is. Daarin is zij niet alleen dominant, maar zelfs bepalend en als eerste aan zet. Dit ondanks het feit dat, zeker in Nederland met zijn Poldermodel, op deze gebieden ook voor het particulier initiatief – ook wel het maatschappelijk middenveld genoemd – wel degelijk een belangrijke rol is weggelegd. Dat neemt niet weg dat de leiding en de regie berusten bij de politiek op het niveau van het land, de provincie en de gemeenten. Het is de wetgever, de regering en Staten-Generaal, die bepaalt hoe het publieke domein er in materieel en immaterieel opzicht uitziet en die bepaalt in hoeverre daarin ruimte is voor de ontplooiing van tal van vormen van particulier initiatief en het overleg daarover met het maatschappelijk middenveld. Dit is niet alleen een legalistisch standpunt, maar weerspiegelt ook de werkelijkheid. Als de politiek ergens op aangesproken en afgerekend mag worden, dan is het op de inrichting en het functioneren van het publieke domein en de collectieve sector. Daar is geen marktmechanisme dat corrigerend optreedt. Daar gaat het om politieke wils- en machtsvorming. Die politieke wils- en machtsvorming bepalen immers hoe het publieke domein en de collectieve sector eruitzien en hoe beide functioneren.[1] Daarbij moet ik opmerken dat rond die soeverein gevormde nationale economische samenstellingen (landen) een supranationale speler is opgericht, zonder dat daarvoor toestemming van de respectievelijke bevolkingen is verkregen; de Europese Unie. De Europese Unie is een vinding van ambtenaren (uitvoerende machten) en politiek (wetgevende machten) en opgericht zonder te voldoen aan de wens van het electoraat, namelijk om dat niet te doen.[2]
Economie gaat over de keuzes die mensen maken bij de productie, distributie en consumptie van – schaarse – goederen en diensten. Er wordt onderscheid gemaakt tussen macro-economie, waar vragen naar voren komen over de nationale en wereldwijde economie, zoals werkloosheid, inflatie en rentestanden, meso-economie en micro-economie – over het gedrag van bedrijven en consumenten. Wàt er precies geproduceerd wordt is in een volledig vrije markt strikt afhankelijk van vraag en aanbod. Vraag en aanbod komen samen op ‘de markt’. Waar vraag en aanbod elkaar ontmoeten (de ‘markt’ dus) ontstaat de prijs van een product – goederen of diensten. Is een product schaars, dan zal er een hogere prijs voor gevraagd (en betaald) worden, dan voor een product wat ruimschoots verkrijgbaar is.
Simpeler gesteld zal men op een markt waar 28 visboeren staan, voor een haring met uitjes minder betalen dan op een markt waar slechts twee visboeren hun assortimenten aanbieden.
Nederlandse economie
In Nederland kennen we geen volledig vrije markt, maar een semi-geleide economie. Er worden een groot aantal voorwaarden gesteld aan de producenten of aanbieders van producten en al die voorwaarden zijn bedoeld om de economie ordentelijk te laten verlopen. Meer in het bijzonder om ervoor te zorgen dat de bedrijvigheid niet ten koste gaat van de vrijheid en veiligheid van de totale bevolking. Maar ook heeft de overheid instrumenten om de onzekerheden, die voor ondernemers vaak groot en financieel soms desastreus kunnen zijn, stevig te verminderen. Door de eeuwen heen, hebben zich ‘bedrijfskolommen’ kunnen vestigen, zoals bouw en hout, de metaal, vee en vlees et cetera. In deze bedrijfskolommen vinden we niet alleen werkgeversorganisaties, maar ook de werknemers middels de vakbonden en de overheid als een soort van scheidsrechter. Jaarlijks vergaart het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een groot aantal cijfers die de actuele staat van de economie en de sectoren in kaart brengen. Deze informatie wordt door het Centraal Plan Bureau (CPB) verwerkt in een voorspelling van de ontwikkeling van de economie, die de bedrijfskolommen daarmee halfjaarlijks van informatie kunnen voorzien. De informatie van het CBS wordt gerelateerd aan actuele informatie over de wereldeconomie waaruit voorspellingen over toekomstige ontwikkelingen volgen. Wanneer bijvoorbeeld Duitse instituties een imposante verbetering van de Duitse economie voorzien, dan heeft dit een rechtstreeks gunstig effect op de economische ontwikkelingen in Nederland, simpelweg omdat Duitsland nu eenmaal onze grootste ‘klant’ is. Gekscherend wordt weleens gezegd dat wanneer Duitsland regen verwacht, de Nederlanders alvast met een paraplu rondlopen.
Door tijdig actuele informatie over marktontwikkelingen te leveren, probeert de overheid dus de onzekerheid voor ondernemers die in die bedrijfskolommen zijn verenigd, te verminderen. Maar ook werknemersorganisaties hebben voordeel bij die informatie; zij kunnen immers, nu zij op de hoogte zijn van de winstontwikkelingen bij de bedrijven, gemakkelijker hun looneisen en andere emolumenten namens hun achterbannen formuleren en aan de orde stellen.
Kort gesteld: Het CBS verzamelt op continue basis informatie uit de economische praktijk[3] waarna het CPB deze informatie gebruikt en tracht te voorspellen hoe die economie zich zal ontwikkelen. Daarna buigen werkgevers, werknemers en overheid zich over de vragen die dat oproept en proberen die te beantwoorden, waarna principeafspraken ontstaan die in de Staten Generaal verder in wet- en regelgeving worden gegoten. Kortom: er ligt voor de overheid wel een taak op het terrein van een ordentelijk verloop van de bedrijvigheid of economie, maar zij moet niet pretenderen uitsluitend en volledig van betekenis te zijn voor de resultaten ervan. Dat is aan de ondernemers. Als de overheid erin slaagt de economie ordentelijk te laten verlopen, dan zijn een groot aantal basisbehoeften van de burgers al veilig gesteld. Wanneer de overheid de marktcondities actief probeert te beïnvloeden met subsidies en belastingen, dan raken we al op een hellend vlak. Dat is haar taak uitdrukkelijk niet, maar met het ‘klimaat’ als argument gebeurt het momenteel toch; er wordt (veel teveel) geld uitgegeven aan maatregelen waarvan men beweert dat de hele planeet er zienderogen van opknapt. Maar dat is baarlijke nonsens: het klimaat is amper te beïnvloeden en verandert sowieso in de tijd. We kunnen ons geld beter uitgeven aan de gevolgen van klimaatverandering, maar daar komt het dus niet van.
Posities tussen overheid en burgers
We hebben het even gehad over het publieke domein, de collectieve sector en het maatschappelijk middenveld. Dat zijn allemaal termen die dagelijks worden gebezigd door politici, journalisten, enzovoort. Toch zijn die termen voor de meeste burgers niet helemaal helder en er wordt in het algemeen door de burgers ook niet over gesproken. Van het publieke domein (eigenlijk: publieke sector) hebben we gezegd dat dit “in immaterieel opzicht wordt bepaald door de inrichting van de rechtsstaat en in materieel opzicht wordt vormgegeven door de collectieve sector”. De publieke sector of het publieke domein is in dit geval dus de verzamelnaam voor alle overheidsorganisaties en semioverheidsorganisaties.
Om de inspanningen van de overheid te kunnen betalen, draagt iedere inwoner van ons land zijn of haar steentje bij. De werkenden storten een deel van hun inkomen in de schatkist, zodat er geld is om de taken van de overheid uit te kunnen voeren. De hoogte van die belastingen is afhankelijk van een aantal factoren, maar wordt grotendeels eenzijdig door de overheid bepaald. In het z.g. ‘tri-partiet’ overleg (naar aanleiding van de gegevens van CBS en CPB) tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en de overheid, leggen alle drie de deelnemers hun wensen en verlangens op tafel voor overleg. Voor de overheid zijn dat dus vooral de kosten van de inrichting (en handhaving) van de rechtsstaat en de publieke sector. Echter: de overheid heeft voor dat overleg wel het mandaat nodig van de volksvertegenwoordiging, namelijk de Staten Generaal (de Eerste en Tweede Kamer). De hoogte van de belastingen komen dus vooral voort uit de volksvertegenwoordiging, ofwel zij die namens de bevolking in de SG plaats hebben mogen nemen.
Er is geen corrigerend marktmechanisme dat de overheid als producent van goederen en diensten dwingt om met de eindgebruiker, de burger als consument van overheidsproducten, rekening te houden. Evenmin staat de overheid die burger/consumenten toe dat zij interactief deelnemen in vormgeving van het productieproces van (overheids-) diensten. Het is niet de burger die bepaalt welke overheidsproducten hem worden aangeboden, het is de overheid zelf, die dat als monopolistisch producent bepaalt. De enige correctiefactor op de macht van de producenten is de politiek, de volksvertegenwoordiging zoals die is vormgegeven in de Staten Generaal. De politiek echter, faalt steeds heviger in haar taak de uitvoerende macht te controleren en te corrigeren. Maar dat niet alleen, want als zij falen om hun werk in de Kamers goed te doen, dan falen die groeperingen als geheel ook om hun achterbannen in de bevolking en hun belangen te vertegenwoordigen. Of te verdedigen tegen de overheid zo u wilt…
In Nederland is de povere democratie nog verder ontmanteld en wel doordat de macht over de inrichting van het publieke domein en de collectieve sector wordt gedeeld met het maatschappelijk middenveld, een complex van organisaties dat optreedt als waarnemer van de burger/consument. Deze zaakwaarnemers kunnen we van alles betichten, behalve van democratie. Zij worden niet gekozen, maar benoemd door de eigen vriendenkring; door coöptatie. Ook over de mate van representativiteit bestaat al sinds enkele decennia grote twijfel. In de woorden van wijlen prof. Pim Fortuyn:
“Ons land is sinds de jaren zestig/zeventig van de vorige eeuw in hoog tempo ontzuild, maar het verzuilde middenveld doet nog steeds alsof dat niet zo is en vertegenwoordigt ons zonder zich daadwerkelijk om ons te bekommeren. De professionalisering van de verzuilde organisaties heeft de afstand tot degenen die zij zeggen te vertegenwoordigen alleen maar vergroot. Een nieuw maatschappelijk middenveld heeft zich inmiddels naast de organisaties en instituties van de verzuiling kunnen nestelen. In internationaal perspectief worden zij NGO’s (non governmental organizations) genoemd, met name op de terreinen van milieu, natuur en ontwikkelingshulp. Organisaties dikwijls met leden, maar dan wel leden die over beleid en standpunten van de NGO’s en de samenstelling van het bestuur werkelijk helemaal niets te zeggen hebben. Overheden onderhandelen ondertussen graag met hen en sluiten het ene na het andere convenant met hen af.”
In principe zijn gemeenteraden voor zoiets ingesteld, zoals dat voor nationale kwesties het parlement is. NGO’s dienen daar te lobbyen en niet bij onze bestuurders, die vervolgens deze voorgekookte beslissingen door de strot van gemeenteraad en of parlement wringen onder het motto: Take it or leave it. Op dezelfde manier als waarop de besluiten op EU-niveau de Kamer worden opgedrongen; het is slikken of stikken. Van enige serieuze gedachtewisseling, waarin ook alternatieven aan de orde komen, kan geen sprake zijn. De NGO’s tenslotte, zouden ons, de burgers, representeren! Hoeveel idioter had u het vandaag nog willen hebben? Een mineur en milieuactivistisch clubje als de stichting Urgenda bestaat uit een bestuur van 4 personen en een team van 14 medewerkers. Hun eerste en belangrijkste doelstelling is het verwerven van donaties en – u raadt het al – het binnensluizen van subsidies. Die subsidies zijn gemakkelijk bij te schrijven, alleen al ‘omdat’ men zich bezighoudt met ‘groen, natuur en milieu’.
Goed beschouwd worden het publieke domein en de collectieve sector grotendeels ‘geregeerd’ door, ambtelijke en semiambtelijke, professionals. Democratie bestaat daar niet, benoemingen komen door steeds dezelfde groep van vrienden tot stand en heeft alles van doen met ‘crony capitalism’, ofwel ‘vriendenkapitalisme’. Deze meritocratische elite vernieuwt zichzelf en vult zich aan door coöptatie en zelfs binnen politieke partijen is er ruimschoots sprake van een sfeer van incest.[4]
Kerntaken
We hebben het gehad over een aantal kerntaken van de overheid: Volksgezondheid, opleiding en scholing, een goed begaanbaar wegennetwerk, vaarwegen, spoorwegen en luchthavens – en productielocaties die daarvan gebruik kunnen maken, scheppen de voorwaarde voor een gezonde en winstgevende bedrijvigheid die ‘de economie’ dienen en daarmee vanzelfsprekend de welvaart van de burgers in ons land. Daarnaast dienen we te zorgen voor een uitstekende interne veiligheid (Politie en veiligheidsdiensten) en externe veiligheid (leger).
Onze huidige overheid levert niet meer: de gezondheidszorg dreigt in chaos te vallen en het opzetten van een Parlementaire Enquête naar de aanpak van de corona in ons land heeft de beoogd voorzitter van die Commissie haar baan gekost in een uniek en listig politiek spel: voormalig Kamervoorzitter en prominent PvdA-lid Arib. Opleiding en scholing zijn er pover aan toe: jaarlijks worden tienduizenden analfabeten met een op wonderlijke wijze verkregen diploma de markt opgeschopt en verdwijnen in laaggeschoold werk of in de sfeer van sociale uitkeringen. De wegen liggen er behoorlijk bij, maar door een teveel aan inwoners en economische activiteiten raken ze steeds meer verstopt. De treinen rijden niet meer als er bladeren op de rails liggen, maar de ex-politicus die leiding geeft aan dat treurige beetje is iedere dag op tijd vanwege auto met chauffeur. De politie komt hopeloos veel mensen tekort en het leger heeft voor iedere soldaat twee officieren en een kantoortijger nodig, maar heeft geen tanks.
Asterix en Obelix: De Ziener
Een stormachtige nacht drijft alle Galliërs bijeen in de hut van Heroïx (behalve Panoramix, die naar een druïdebijeenkomst is). Een bijzonder harde donderslag jaagt iedereen de stuipen op het lijf en tegelijkertijd verschijnt een sinistere figuur in de deuropening. De man, die zichzelf voorstelt als een verdwaalde reiziger die is overvallen door het noodweer, wordt direct op een kom geitenmelk getrakteerd, terwijl Obelix stiekem het everzwijn verschalkt. De vreemdeling introduceert zich als de ziener Xynix (‘k zie niks) en de dorpelingen worden prompt door bijgelovigheid bevangen. Asterix echter, is de enige die de man niet vertrouwt. Toch krijgt Xynix de anderen zo ver dat hij in de darmen van een vis mag gaan lezen, teneinde aan hen te voorspellen of de hemel al dan niet op hun hoofd zou vallen. Uiteraard laat de ziener zich daar – wijselijk – niet over uit; wel zal volgens de ziener ‘na regen zonneschijn komen’ en voorspelt hij verder dat er onenigheid zal komen, maar zeker is hij niet; de vis ‘las’ helaas ietwat onduidelijk.
Hoewel Asterix al snel doorheeft dat deze ziener een bedrieger is, zijn de meeste andere Galliërs overtuigd dat het juist moet zijn wat de ziener hen vertelt. Vooral Bellefleur, de vrouw van het stamhoofd, is overtuigd van de gave van de ziener en overtuigt hem in de buurt van het dorp te blijven, zodat de dorpelingen hem om advies kunnen vragen (en hij zichzelf kan verrijken met eten, drinken en uiteindelijk geld). Tegen Asterix probeert iedereen de mond te houden en ook Obelix wordt in het ongewisse gelaten, uit angst dat de ziener door beiden wordt verjaagd (ook omdat de ziener voorstelde om Idéfix, het hondje van Obelix, te doden om de toekomst te bekijken in diens ingewanden).
In het verhaal wordt de ziener uiteindelijk door Asterix en Obelix ontmaskerd als een notoire oplichter, die met handige praatjes zijn toehoorders in de ban weet te krijgen en onder de duim te houden. Het stripalbum is een interessante parodie op onder andere het politieke bedrijf en religieuze instituties.
Xynix komt in (te) veel gedaanten in onze politiek voor.
[1] Pim Fortuyn, ‘De puinhopen van acht jaar Paars’. Karakter, Uithoorn / Speakers Academy, Rotterdam, 2002
[2] www.europa-nu.nl/id/vgvqpnqs5qbn/referendum_over_eu_grondwet_in_nederland
[3] Merk op dat bedrijven desgevraagd, wettelijk zijn verplicht informatie te verstrekken aan het CBS.
[4] Ybeltje Berckmoes: ‘Voorlichting loopt met u mee tot het ravijn’, Uitgeverij Van Praag, 2017.