Voor vruchtbare overleguitkomsten is enige onderhandelingsruimte van beide partijen nodig. Het kabinet heeft wat betreft de voorgenomen aanpak van de ‘stikstofcrisis’, die louter in de hoofden van ambtenaren bestaat, de hakken in het zand en de kwestie op scherp gezet. Ruwweg de helft van de boerenbedrijven moet verdwijnen of aanzienlijk inkrimpen, teneinde een aanzienlijke stikstof-uitstootreductie te bewerkstelligen. Onder andere de veestapel moet met 30% inkrimpen volgens de plannen. Op de vrijgekomen weilanden worden dan huizen gebouwd, die worden gevuld met andere stikstof-uitstoters, namelijk mensen. Die laatsten worden inmiddels in een tempo van 1000 per week geïmporteerd. De gedachte is kennelijk dat tegen de tijd dat de bevolking dat allemaal in de gaten heeft, de boeren al van hun grond zijn verjaagd.
“Weilanden leegtrekken”. pic.twitter.com/wMpMNy5t9S
— Sietske Bergsma (@SBergsma) June 10, 2022
Om te begrijpen wat de LTO van club is, neem ik u even mee naar een stukje geschiedenis;
Het Landbouwschap
Het ontstaan van het Landbouwschap is een klein verhaal op zichzelf, wat tevens een tekening mag heten van de manier waarop de (Haagse) politiek zich meester maakt van belangenorganisaties en de manier waarop zij die zo snel mogelijk ontdoet van inspraak door de leden. Als die er al zijn tenminste. Oorspronkelijk heette het Landbouwschap voluit ‘Centraal Secretariaat voor land- en tuinbouw’, dat direct na WO-ll in juli 1945 terugkwam onder de naam ‘Stichting voor de Landbouw’. Deze Stichting stelde zich destijds als eerste doel het voorbereiden van een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie voor de land- en tuinbouw. Daartoe werd door haar in maart 1946 een voorontwerp van wet tot Instelling van een openbaar lichaam voor het Nederlandse landbouwbedrijf ingesteld. Met dit ontwerp kon echter nog niets worden uitgericht, omdat de regering van oordeel was dat er eerst algemene maatregelen vastgesteld moesten worden vóór zij tot instelling van publiekrechtelijke organen (PBO’s) voor bepaalde bedrijfstakken kon overgaan. Die algemene maatregelen werden daarna vastgelegd in de wet op de bedrijfsorganisatie, die in 1950 tot stand kwam, waarbij tevens de Sociaal Economische Raad, kortweg SER genoemd, werd ingesteld.
In 1951 diende de Stichting voor de Landbouw haar ontwerp in bij deze nieuwe SER, waarop pas in februari 1954 het Landbouwschap formeel in het leven werd geroepen. Er werd in brede kring op gewezen dat het Landbouwschap niet werd opgelegd, maar tot stand kwam naar wens van de land- en tuinbouw zelf, die niet alleen betrokken wilde zijn bij het overleg over regeringsmaatregelen, maar ook de uitvoering hiervan zelf in handen wilde hebben. Hiervoor was publiekrechtelijk gezag nodig, omdat besturen van organisaties wel voor hun leden (ca. 150.000) konden optreden, maar niet voor de ongeorganiseerden (ca. 90.000).
Er werden echter ook belangrijke punten verzwegen. Zoals bijvoorbeeld dat – toen in 1945 de Stichting voor de Landbouw werd opgericht – de toenmalige organisaties van boeren en werknemers als gevolg van de bezetting door de Duitsers vrijwel geen activiteiten meer aan de dag hadden kunnen leggen. De boeren kortom, waren amper in de gelegenheid geweest om overleg te voeren omtrent hun belangen. Het plan tot stichting van een publiekrechtelijk orgaan voor de landbouw had dus zijn oorsprong bepaald niet bij de boeren, maar uitsluitend bij de Stichting voor de Landbouw zelf. Daar komt bij dat de Stichting voor de Landbouw weliswaar bij notariële akte van 2 juli 1945 werd opgericht, maar dat die akte pas werd gepubliceerd door inschrijving in het daarvoor bestemde openbare register op 31 december 1950. Dat is vreemd: hoe konden de oprichters in 1945 al weten wat de inhoud van de wet van 1950 en de precieze functie en positie van de nog op te richten SER zou inhouden? Verder waren de oprichters van de Stichting voor de Landbouw 6 particulieren die verklaarden elk een bestuursfunctie te hebben vervuld in de drie organisaties van ondernemers en die van werknemers in de landbouw. Of dat wel zo was werd niet verder onderzocht. Maar die organisaties kunnen ook amper actief zijn geweest, omdat de bezetter nagenoeg alle verenigingsleven had stilgelegd. Ook van communicatie tussen de afdelingen van de voorgangers kon in die tijd amper sprake zijn, gelet op de deplorabele toestand van het land en de gebrekkige communicatiefaciliteiten.
De oprichters van deze ‘Stichting voor de Landbouw’ konden dan ook in geen velden of wegen als vertegenwoordigers van de landbouw worden aangemerkt; zij vertegenwoordigden zichzelf. Niet voor niets luidde artikel 11 van de oprichtingsstatuten “De bestuursleden stemmen zonder mandaat van hun organisaties”. Het was eigenlijk, net als de SER, een door de overheid zelf opgerichte afdeling met een hoog WC-eend gehalte en waar slechts banen werden uitgedeeld aan gesjeesde (hogere) ambtenaren en jaknikkende ex-politici.
Een aardig detail nog: wie was de ‘Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening’ die in de oprichting van het Landbouwschap zo’n merkwaardige hoofdrol speelde? De latere Eurocommissaris voor landbouw: Sicco Mansholt… (PvdA)
LTO
LTO is een erfgenaam van het Landbouwschap. Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland is ontstaan in 1995 – tijdens het eerste Kabinet Kok – door fusie van de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond, de Christelijke Boeren- en Tuindersbond en het Koninklijk Nederlands Landbouw-Comité. Uit onderzoek is gebleken dat ca. 53% van de Nederlandse boeren en tuinders, goed voor 63% van de agrarische productie, lid is van de organisatie.[1] Deze LTO die – beweerdelijk – de boeren en tuinders vertegenwoordigd, heeft een sterk gepolitiseerd karakter. Voorzitter Sjaak van der Tak (1956) bijvoorbeeld, is een politicus voor het CDA. Sinds 1 januari 2021 is hij voorzitter van LTO Nederland. Van 1 oktober 2017 tot 1 januari 2021 was hij voorzitter van Glastuinbouw Nederland. Van 1 september 2004 tot 1 oktober 2017 was hij burgemeester van de gemeente Westland. Van 1996 tot 1 september 2004 was hij wethouder van de gemeente Rotterdam. Van der Tak totaal heeft geen ervaring als boer of tuinder, denkt waarschijnlijk nog dat chocolademelk van zwartbonte koeien komt en heeft een carrière die zich uitsluitend beperkt tot de politiek; Van der Tak weet van God noch koude voeten op dit terrein. Maar is wel voorzitter van de LTO en dat klinkt prima op de tennisvereniging of in het golfclubhuis.
De directeur van de LTO is van hetzelfde laken een pak; Hans van den Heuvel (1989) is per 1 januari benoemd als nieuwe directeur van LTO Nederland. Hij was 5 jaar manager beleid & communicatie van brancheorganisatie VBO Makelaar. Eerder was hij dagelijks bestuurslid politiek & internationaal van de jongerenorganisatie van het CDA. Hij volgde de opleidingen in geschiedenis, theologie en politiek. Ook Van den Heuvel kent het boerenbedrijf slechts van horen zeggen.
De LTO past in het typisch Nederlandse ‘poldermodel’, maar op dit moment valt er niet zoveel meer te ‘polderen’. Bovendien zijn de publiekrechterlijke organisaties de afgelopen decennia geen afspiegeling meer van de branches en is er amper of geen inspraak door de ‘leden’ of wat daarvoor doorgaat. Ook het LTO is gewoon een afdeling van de uitvoerende macht en zet namens de vermeende achterban een handtekening, om het even onder welk voorstel.
Boeren zouden massaal hun lidmaatschap van deze bedenkelijke club op moeten zeggen; als Van der Tak en Van den Heuvel zo graag een rol van betekenis willen spelen door zich te verhuren als handtekeningenzetters, dan moesten zij dat maar namens henzelf doen. Dat past nog het beste in de geschiedenis van hun club.
En anders zijn boeren inderdaad dom.
[1] “LTO vertegenwoordigt twee derde van productie”, Nieuwe Oogst d.d. 8 december 2018