Dit artikel is geschreven door: ing. Erwin Wolff

Woorden doen ertoe. Woorden zijn een noodzakelijk middel om de wereld te begrijpen. Een vroege vaststelling hiervan is het Evangelie volgens Johannes dat begint met “In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God”. Met woorden kun je mensen beroeren, zowel in negatieve als positieve zin. Maar wat als iemand, of een groep mensen, woorden tot een doel op zich maken? Woorden worden dan een middel om de werkelijkheid te verhullen. Op dat punt is het fenomeen ‘Postmodernisme’ beland.

In het academische circuit is een soort-van beroering ontstaan over het boek ‘Cynical Theories’, een boek die deze beweging documenteert. En het eindresultaat mag er wezen. Voordat we aankomen bij het boek en het postmodernisme moeten we eerst de relevante delen van de geschiedenis van de filosofie bespreken sinds het einde van de Middeleeuwen. Geen zorgen, we gaan er in vogelvlucht doorheen.

De vier verlichtingsdenkers en hun ideologische kinderen

Er is een breuk te vinden in het denken van de Middeleeuwen en het meer recentere denken. Deze breuk wordt gefaciliteerd door het schrijven en het denken van hoofdzakelijk vier personen. Francis Bacon, Baruch de Spinoza, René Descartes en Thomas Hobbes die het idee hadden dat er opnieuw volledig anders naar de werkelijkheid gekeken moest worden. De Verlichting is in de grond een nieuwe manier om te kijken naar de mens die zich afzet tegen het Christendom. In de onmiddellijke nasleep van de publicatie van deze ideeën is er zowel een breuk als een lange continuatie te vinden met de Middeleeuwen.

De breuk is vooral een ideologische, en de continuïteit is vooral een praktische. De Middeleeuwse kunst en het feodalisme kwamen uiteraard niet meteen tot een hard einde met de publicatie van deze boeken. De continuatie duurt op zijn minst voort tot aan de Franse Revolutie. Ondertussen valt het Christendom uit elkaar in verschillende stukken tijdens de Reformatie.

De Franse Revolutie in 1789 en het gewelddadige einde van koning Lodewijk de Zestiende en de Terreur die Robespierre vanaf 1793 losliet maakte op een harde manier eerst een hard einde aan het feodale Frankrijk (die in praktische zin de Middeleeuwen voortzette) en maakt daarna een einde aan feodaal Europa. Het verhaal van de lange negentiende eeuw is er vooral een verhaal van de ideeën van de Franse Revolutie en de drie ideologieën van de Franse Revolutie (chronologisch: liberalisme, met als reactie daarop socialisme, met als reactie daarop nationalisme) die langzaam Europa veranderen tot aan wat Europa zou worden op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. De Franse Revolutie is in die zin een oerramp die Europa zwaar het het hart trof, maar dat terzijde.

Enfin, de Eerste Wereldoorlog lokt de Tweede Wereldoorlog uit en vanaf dan begint het boek met het einde van het tijdperk waarin industrie en industrieel denken centraal stond. Het is met deze achtergrond waar de Postmodernen willen breken. Het is inmiddels 1960 en het boek gaat van start met een bespreking van bekende en minder bekende hoofdzakelijk Franse en Amerikaanse denkers.

Het gelegenheidsargument als kunstvorm

We maken kennis met bekende en minder bekende denkers. Mensen zullen waarschijnlijk gehoord hebben van Michel Foucault, misschien nog van Jacques Derrida en ook nog wel van Richard Rorty. Veel minder bekend zullen de namen Jean-François Lyotard en John Rawls in de oren van een breder publiek klinken.

Er is een verschil tussen de verschillende stromingen van Postmodernisme. Italiaanse Postmodernisten hielden zich vooral bezig met het esthetische aspect van kritiek op de Westerse maatschappij, de Amerikanen een meer directe en pragmatische kritiek, maar de Fransen in het gezelschap hadden vooral een concretere revolutionaire en deconstructieve aanpak. Juist een gemuteerde versie van de ‘Franse School’ van het Postmodernisme roert tot op de dag van vandaag zijn staart.

Wat is Postmodernisme volgens deze school? Een definitie geven is nog niet zo makkelijk, want Postmodernisme is nogal een woordspelletje met meerdere ‘pilaren’. Pluckrose en Lindsay identificeren ‘kennis’, ‘politiek’, het vervagen van grenzen, de kracht van taal, cultuurrelativisme en het verdwijnen van zowel het individu als het universele als referentiekader.

Hierbij is er ook een Postmoderne obsessie met woorden. Vooral Jacques Derrida maakt komaf met het idee dat woorden naar de realiteit moeten ​       ​verwijzen en introduceert op hetzelfde moment een begrip wat heel belangrijk zou worden: ‘deconstructie’. (Deconstructie is, zoals de naam impliceert, de niets ontziende analyse en vervolgens afbraak en vernietiging van het geanalyseerde fenomeen). In plaats van de realiteit verwijzen woorden enkel naar andere woorden in de mate waarin woorden van elkaar verschillen. Zodoende vormen deze ‘ketens’ van ‘aanwijzers’ die alle kanten kunnen opgaan, zonder een vast anker in de realiteit te hebben.

Volgens Derrida is er niets buiten tekst, geen betekenis, geen duiding. Niets. Taal is onbetrouwbaar en er is geen verschil tussen wat de zender bedoeld en de ontvanger verstaat. Sterker nog, er is geen excuus voor de zender als de ontvanger de boodschap opvat als een belediging.

Lyotard doet daar nog een schepje bovenop. De waarheid is niet alleen onkenbaar en is geen enkele claim absoluut, maar is de waarheid wat gewoon het beste uitkomt in een discussie. Om de politieke versie van de Postmoderne utopie waar te maken is het niet alleen toegestaan, maar ook moreel zedig en politiek bruikbaar om om het even welke claim te maken.

In de bijzondere wereld van het Postmodernisme is het gelegenheidsargument dus geen retorisch trucje, maar een wapen om zo vaak mogelijk te gebruiken. (p. 39). Klinkt dit even bekend in de oren. De oplettende lezer voelt al aan dat het voorgaande verdacht bekend klinkt in de vorm duizend en een-sociale media hypes.

Overleden Postmodernisme en springlevend activisme

De centrale figuur in dit alles is echter niet Derrida of Lyotard, maar de bekendere filosoof Michel Foucault. In een reeks van vier boeken (Madness and Civilization​ ​, The Birth of the​           Clinic​, The Order of Things​ ​ en The Archeology of Knowledge​     ​) (p. 33) ontvouwt Foucault zijn visie. Voor Foucault ontmaskert taal niet alleen informatie, maar ook de regels en de voorwaarden van het discour. De dominante discours zijn extreem krachtig, want ze bepalen wat op dat moment waar is, op die plaats, in tijd en ruimte. Socio-politieke macht is de ultieme scheidsrechter van wat waar is in Foucault’s analyse. Niet of de uitspraken die in lijn liggen met de realiteit die we vaststellen met onze ogen.

In de gangbare betekenis van het woord ‘scepticisme’ betekent dit woord in de eerste plaats een poging tot een ‘reality check’ van het lijdend voorwerp. ‘Is deze bewering waar?’ De Postmodernist zal echter zeggen dat alle kennis ook macht met zich meebrengt. Dat alle kennis een kunstmatige constructie is. ‘Wat werkelijk interessant is, is theoretiseren waarom kennis op een bepaalde manier geconstrueerd is.’ Dit is Postmodern ‘radicaal scepticisme’. Iedereen vertrouwd met de wetenschappelijke methode merkt dat het ‘radicale scepticisme’ dag en nacht verschilt met het ‘wetenschappelijke scepticisme’.

Omdat het Postmoderne wil onderzoeken waarom kennis op een bepaalde manier geconstrueerd is, is alle kennis ook per definitie insintriek politiek. Recente voorbeelden dichtbij huis laten zien hoe radicaal dit wordt toegepast door de aanhangers van deze ideologie. Activist / politica Sylvana Simons wilde recent de wiskunde ‘de-koloniseren’. De beheersing van wiskunde is een vorm van kennis, dus de beheersing daarvan door voornamelijk ‘witte mannen’ is een vorm van racisme. De sterke indruk die de woorden van Sylvana Simons maken is dat 2 + 2 is niet hetzelfde is als 4, afhankelijk van de huidskleur van de persoon die deze som maakt. Bij veel mensen werkt dit terecht op de lachspieren, maar voor de ‘Woke’ dragers van het Postmodernisme is dit dodelijke ernst.

De schrijvers, Pluckrose en Lindsay, stellen vast dat het Postmodernisme zowel dood als springlevend is. Het deconstructieve deel is opgebrand tijdens de jaren 1980 ten gevolge van deconstructie van de deconstructie en daarmee is de spreekwoordelijke angel uit de ontwikkeling van het geheel.

Wat springlevend is, is een gemuteerde versie van dit Postmodernisme met een morele opdracht, waarmee duizenden en duizenden ‘trollen’ op social media mee bevangen zijn. Door de duidelijke morele opdracht, de deconstructie van de ‘witte man’, ontkomt dit nieuwe Postmodernisme aan zijn eigen zelfvernietigende tendens. Deze noemen ze de Social Justice Movement. Deze Social Justice Warriors (SJW’s) maken Twitter, Facebook (en ongetwijfeld ook andere social media platformen) onveilig. Hun universitaire equivalenten de universiteiten met diversiteit-officieren. De intellectuele kinderen van Derrida, Lyotard en vooral Foucault terroriseren de gehele Westerse beschaving, van Californië tot aan Duitsland en Italië. Vaak zonder te weten waar hun ideeën vandaan komen.

Postmodernisme gemixt met identiteitspolitiek

Postmodernisme en identiteitspolitiek / cliëntelisme zijn nadrukkelijk niet dezelfde dingen. Ook ‘rechtse’ politici maken zich van tijd tot tijd aan identiteitspolitiek schuldig, maar het mag duidelijk zijn dat Postmodernisme en identiteitspolitiek passen als een hand in een handschoen.

Zo rond 1995 verscheen in Nederland In de naam van de vrouw, de homo en de allochtoon​ van Bart Croughs. Het was een vroege, ietswat ruwe, beschrijving van wat politieke correctheid ging heten.

Wat Bart Croughs beschreef, of hij het besefte of niet, waren de eerste doorbraken van Postmodernisme ‘supercharged’ met identiteitspolitiek volgens de smaak van Foucault et al. Omdat kennis een constructie van de macht is (van de ‘witte man’) voelden activistische academici, politici en andere intellectuele kinderen van Foucault zich geroepen om minderheden te ‘beschermen’ tegen tegen de ‘witte man’. Het middel waarop de ‘witte man’ zijn macht oplegt aan de rest is via woorden, dus de kinderen van Foucault gingen aan het werk om ‘de taal’ te problematiseren. Met elk woord dat omgebogen werd, zou de macht van de ‘witte man’ afnemen en de onderdrukking van de minderheid in kwestie zichtbaarder worden.

Het toenemende onderzoek en selectie van woorden en het strikter worden van de regels rond terminologie die identiteiten omschrijven hebben echter een ander effect op de mensenmassa’s dan het ontmaskeren van de macht van de ‘witte man’. In 2016 werd Donald Trump gekozen tot president, die tijdens zijn campagne er prat op ging de opgelegde terminologie van het huwelijk Postmodernisme en identiteitspolitiek zo vaak mogelijk te schenden. Een onderzoek liet vervolgens zien dat in 2018 een meerderheid van 80% van de Amerikanen ‘politieke correctheid’ als een toenemend probleem ervaarde.

Een voorlopige conclusie uit deze twee vaststellingen kan zijn dat bestuurders, academici en journalisten misschien vatbaar zijn voor de terminologie die deze beweging voorschrijft, maar veel minder grip heeft op de bredere bevolking.

Pluckrose en Lindsay beschrijven in de loop van enkele hoofdstukken uitputtend hoe de academische wereld ondertussen echter wel voor een deel verder wegzinkt in dit moeras.

Zo is er onder meer het fenomeen ‘Research Justice’. Een alarmerende eis dat eist dat onderzoekers vooral eerst vrouwen en minderheden citeren en niet Westerse, witte mannen. Dit omdat de kennis die opgebouwd is via empirisch onderzoek vooral gedaan is door, jawel, ‘witte mannen’ en dus empirisch onderzoek vooral het culturele construct is van ‘witte mannen’ en dus nooit in het voordeel kan zijn vrouwen of minderheden.

De gevolgen…

Deze veranderingen hebben ervoor gezorgd dat de scheidslijn van activist en academicus steeds dunner en dunner wordt. Iets wat in Nederland heel duidelijk zichtbaar is met diverse academici zoals, maar niet beperkt tot, Cas Mudde en Leo Lucassen. Maar het blijft daar niet bij. Omdat het academische veld niet contextloos is, maar altijd een ‘olievlekwerking’ heeft naar andere velden beschrijven Pluckrose en Lindsay hoe bijvoorbeeld Google ingenieurs ontslaat die zeggen dat er verschillen bestaan tussen de twee geslachten en de BBC cabaretiers ontslaat voor het herhalen van grappen die door Amerikanen wellicht als racistisch gezien kunnen worden.

Voor de rest van ons is dit alarmerend en verwarrend. Pluckrose en Lindsay stellen vast dat dit toegepaste postmodernisme ironisch genoeg zelf een cultureel dominant ‘narratief’ is geworden (precies wat het verwijt is van Postmodernisme richting het ‘narratief’ van de ‘witte man’) en ‘De Waarheid’ is volgens de ‘Social Justice Movement’. Getuigenis geven van de geloofsartikelen van de Social Justice Movement is niet optioneel. Op straffe van het einde van de zakelijke carrière van een persoon.

Mijn observatie is dat wie niet buigt, zoals Donald Trump, moet wel per definitie een facist zijn volgens de Postmoderne analyse. De woede over Donald Trump is dus ook niet vanwege een of meerdere van zijn willekeurige standpunten. Nee, de woede is dat hij het narratief van de Social Justice Movement met voeten betreed en nog steeds overeind staat. Mijn verwachting is dat als Trump president blijft voor een tweede termijn dit zeer gewelddadige gevolgen gaat hebben, omdat de Social Justice Movement bewezen heeft vele malen intoleranter te zijn dan Trump ooit nog kan worden.

De referentie naar Donald Trump er bij de haren bijgesleept? Welnee. Laten we voor het argument even aannemen dat alle ‘leugens’ van Trump inderdaad opzet zijn. Als dat het geval is dan heeft Donald Trump een goede leermeester gehad in de Social Justice Movement. Als het anker van woorden in de realiteit weggeslagen of verlaten wordt en volgens Derrida woorden enkel naar andere woorden verwijzen, dan is er geen einde aan de mogelijkheden van wat je hier mee kan doen. Wat is dan nog precies het verschil tussen de beweringen van Donald Trump en de beweringen van de Social Justice Movement?

De toegevoegde waarde van ‘Cynical Theories’

Het moge duidelijk zijn dat Pluckrose en Lindsay het Postmodernisme niet kan smaken. Het boek leest ook als een staande executie van de hele ideologie en ideeënwereld. Inderdaad, Postmodernisme presenteert zichzelf als een radicale innovatie, een nieuwe manier van denken, maar dit zonder de overtuigingskracht die de Verlichtingsdenkers Bacon, de Spinoza, Descartes en Hobbes hadden.

Het boek is een pronkstukje van lef, onderzoek en analytisch denken. Het is tijd dat de academie en de rest van de samenleving terugkeert naar precies de juiste geest van scepticisme, verwondering en nieuwsgierigheid die al sinds de late Middeleeuwen de motor is van Westerse technologische en sociale vooruitgang.

Om het Postmodernisme in onze regio net zo goed te ontmaskeren en te onderwerpen aan deze staande executie zou er eigenlijk ook een Nederlandse vertaling van dit boek moeten komen.

Naar aanleiding van ‘Cynical Theories’, geschreven door Helen Pluckrose and James Lindsay.

 

Steun de Nieuwe Zuil via BackMe, en blijf bijdragen zoals deze mogelijk maken! De Nieuwe Zuil is een platform voor iedereen die realisme wil verspreiden!

Delen via


Lees ook

Discussieer mee!

Hier kan je reageren op onze artikelen en een inhoudelijke bijdrage leveren. Lees ook even onze huisregels.

Om te reageren dien je eerst aan te melden.

Reageer je voor de eerste keer? Registreer je dan hier.

Geef een antwoord

Login hier in met je gebruikersnaam en het wachtwoord dat je per e-mail ontvangen hebt.

Maak hier een gebruikersnaam aan. Na verzenden ontvang je een e-mail met je wachtwoord waarna je meteen kunt inloggen en reageren.

Nieuwe gebruiker
*Verplicht veld
Nieuwe gebruiker
*Verplicht veld