En toen bleek… dat veel lezers zo’n verhaaltje van het platteland en uit mijn jeugd hartstikke leuk vonden! Nou, dat treft. Er zitten nog zóveel verhalen in mijn hoofd dat ik er wel een boek over kan schrijven – en misschien doe ik dat ook nog wel eens.

Door Ton Nijhof
Voor Maureen Bot en Klaas Boltjes

De vorige keer schreef ik erover dat mensen van kleur zich achtergesteld voelen in de westerse maatschappijen. Gek eigenlijk dat zich dat alleen in de rijkste landen voordoet, vindt u ook niet? Op het Arabisch schiereiland en in Afrika, of sommige delen van Azië waar zich nog daadwerkelijk slavernij voordoet, voelen deze mensen zich kennelijk niet achtergesteld. Dat lijkt wel wat op de #Metoo-beweging die zelden of nooit een man aanwijst die, gehuld in tweedehands kleding, zich ogenschijnlijk doelloos door de stad begeeft en zich ’s avonds onder een stuk karton tussen wat struiken te slapen legt. Nee: uitsluitend miljonairs en bekende mannen zijn de misbruikers – ook al zo merkwaardig. Die arme sloebers komen ook overal mee weg. Maar goed, dat is een andere zaak.

Het weer van Hiemstra

Toen ik nog zo’n kereltje was van een jaar of dertien, veertien misschien, was het ook vaak warm in augustus. In mijn geheugen zijn de zomers van vroeger ook warmer dan nu, maar sinds Gerrit Hiemstra het weer voor morgen verkeerd voorspelt, weet hij toch vrijwel alles van de temperatuur op 1 januari van 2099 – en dat is knap. Gerrit zegt dat het nu warmer is dan vroeger en mijn schoonmoeder zegt dat Gerrit altijd gelijk heeft, dus dan moet ik dat maar geloven. Alhoewel: mijn schoonmoeder is inmiddels 83 en er gaan dagen voorbij waarop ze dat niet in de gaten heeft. Misschien moet ik ook dat thema nog maar eens goed overdenken; althans het wetenschappelijke gehalte van Hiemstra’s verhalen nu die ook empirisch vooralsnog geen sterk bewijs opleveren.

Maar goed; als het destijds een beetje vochtig benauwd was in de avonden van een augustusmaand dan kon je er vergif op innemen dat er onweer op komt was. Veel boeren hadden dan het gemaaide gras nog ‘los’ liggen, met de bedoeling om er balen van te laten persen die dan opgeslagen werden op hooizolders of in hooibergen (Ook wel ‘hooimijt’ genoemd: een flinke stapel hooi onder een op- en neertakelbaar dakje). Als er onweer op komst bleek (dat zagen de boeren sneller aan de lucht dan het KNMI het kon voorspellen) moest dat losliggende hooi natuurlijk als de bliksem tot balen worden geperst en naar de boerderij worden gebracht. Kijk: en daar begon onze ‘handel’.

De beuk erin

Mijn broer en ik namen, leep als altijd, op dergelijke avonden stiekem een gavel uit de schuur bij ons huis en knepen ertussenuit op de fiets voor een rondje door het buurtschap. Dat zag er dan uit alsof we van een ander hooiland afkwamen, dus enige ervaring was van ruime afstand waar te nemen! Dat hadden we ook wel, maar evengoed waren we toch ook snotapen van een jaar of dertien tot vijftien. Enfin: je kon er donder op zeggen dat er ergens een boer met een platte wagen op enig veld  als een concrete idioot balen op stond te laden. Die keek geheid op, concludeerde en riep: “jongens, kunnen jullie helpen?” Altijd goed natuurlijk en de guldentekens in onze ogen werden groter, naarmate het onweer naderde: de beuk erin!

Op een avond hadden we, samen met anderen, drie platte wagens werkelijk stampvol geladen, terwijl de lucht in de verte al enigszins oplichtte en er kort daarna telkens een stevig gerommel klonk. Lang zou het onweer niet op zich laten wachten leek het. Mijn broer, wat ouder dan ik en dus de betere handelaar, stookte het dan onmiddellijk op. “Dat krijg je niet op tijd op zolder, zullen we ook helpen met opsteken?” Nou, dat bleek voor boer Wilmink natuurlijk een ‘offer he couln’t refuse’. “Graag jongens”. Aldus togen we op weg naar de boerderij met de drie volgeladen hooiwagens.

“Dus: opschieten,
het kan nog net!”

Daar aangekomen bleek de boerin al in opperste staat van paniek. Zoals veel andere ouderen in die tijd, was ze doodsbang voor onweer, vanwege brandgevaar door blikseminslag en dergelijke. Wij als jongens vonden onweer wel prima en een mooie blikseminslag met een fikse brand was natuurlijk ook nooit weg. Met de verdraaid stom kibbelende boerin Wilmink op de achtergrond, manoeuvreerden we alvast twee hooiwagens door de grote en hoge ingang aan de achterkant van de boerderij en begonnen met het vullen van de hooizolder, terwijl buiten het gedonder nu eens wel van de lucht kwam. Geloof het of niet, maar met zes man sterk hadden we in iets meer dan een kwartier twee hooiwagens opgestoken. Buiten hoorden we de regen al op de droge grond kletteren, dus de laatste wagen moest als de sodemieter naar binnen worden gereden. Dus: opschieten, het kan nog net!

De lege wagens werden snel vanaf de ‘deel’ naar buiten gereden en in de inmiddels stromende regen reden we de laatste wagen vervolgens weer naar binnen. Ziezo: die stond droog maar we konden hem niet meer opsteken omdat een groot aantal balen inmiddels nat was geworden. En nat hooi; dat kun je maar beter niet naar een zolder opsteken en al helemaal niet als daar nog een rieten dak boven zit. Het verlossende woord van boer Wilmink liet niet lang op zich wachten. “Kom jongens, we drinken een paar biertjes en gaan afrekenen. Het is kwart over elf, dus jullie moeten zo naar huis.” Een uitstekend plan natuurlijk en als snotaap van dertien ‘een biertje drinken’ had in die tijd natuurlijk ook wel wat.

Guldens

De deel was, zoals in vrijwel alle boerderijen, met de gang van het voorhuis verbonden en aldus togen we binnendoor naar de keuken waar de versnaperingen op tafel zouden komen, samen met de muntjes. We kregen ieder 5 gulden, VIJF gulden! Normaal mocht je al in de handjes klappen met een piek, daalder of knaak, maar daar lag voor elk van ons vijf pegels te wachten. Mooie, gladde, bijna nieuwe groene briefjes. Acht zakken patat (mayonaise was toen nog gratis) tien grote ijsco’s, nieuwe fietsen, bromfietsen: alles lag ineens binnen bereik. Mijmerend over de gouden tijden die we tegemoet gingen, borgen mijn broer en ik de briefjes dankbaar op, onder de uitdrukkelijke toezegging dat we natuurlijk altijd voor hem klaar zouden staan. Maar da’s logisch…

Ineens hoorden we de voordeur openen tijdens een enorme lichtflits die snel gevolgd werd door een enorme klap en een ijzingwekkende kreet van de in acute doodsangst verkerende boerin. Die kreet was amper weggestorven of vanuit de gang klonk nog meer gerommel, gevolgd door een ongekend gevloek en getier. Wat bleek? Vader was na ons lange wegblijven maar eens naar op onderzoek uitgegaan en toog naar de meest logische kandidaat: de boer die dezelfde middag nog hooi los had liggen. Naar bleek had de boerin echter uit voorzorg – in geval van brand – wat koffers ingepakt, maar die stom genoeg voor de deur naar buiten neergezet en precies daar was vader in het donker over gestruikeld. “Ha Toon, leuk dat je ook even komt binnenvallen” zei boer Wilmink gevat. “Wil je een borrel?” Kortom; het werd nog een heel gezellige nacht.

De moraal van het verhaal? Als je de handjes laat wapperen kom je een heel eind – en dat heeft geen bal je kleur te maken. Oh ja! Op het platteland is nog steeds niks aan de hand, het gras is nog net zo groen als vroeger en boeren melken nog steeds om 05:00 uur ’s morgens. En de temperaturen zijn ook nog hetzelfde.

Ik moet het trouwens nog wel met mijn vrouw over haar moeder hebben…

——————–

 

Steun de Nieuwe Zuil via BackMe, en blijf bijdragen zoals deze mogelijk maken! De Nieuwe Zuil is een platform voor iedereen die realisme wil verspreiden!

Delen via


Lees ook

Discussieer mee!

Hier kan je reageren op onze artikelen en een inhoudelijke bijdrage leveren. Lees ook even onze huisregels.

Om te reageren dien je eerst aan te melden.

Reageer je voor de eerste keer? Registreer je dan hier.

Geef een antwoord

Login hier in met je gebruikersnaam en het wachtwoord dat je per e-mail ontvangen hebt.

Maak hier een gebruikersnaam aan. Na verzenden ontvang je een e-mail met je wachtwoord waarna je meteen kunt inloggen en reageren.

Nieuwe gebruiker
*Verplicht veld
Nieuwe gebruiker
*Verplicht veld