Het voorzitterschap van de Tweede Kamer gaat Bosma meer dan voortreffelijk af. Zo was het Coronadebat vorige week woensdag een uur eerder afgelopen dan gepland. Bosma valt vooral op door de charme waarmee hij de hamer vaak op en humorvolle wijze weet te hanteren en een grote parate kennis van het Kamerreglement.
Toen Bosma in 2012 tot tijdelijk voorzitter van de Kamer werd gekozen om de afgetreden Gerdi Verbeet te vervangen, wist hij het voor de Kamer nieuwe informatieproces (tot 2012 werd de informateur door het staatshoofd benoemd) op een voorbeeldige manier leiding te geven. Rustig, beheerst en vastberaden maakte Bosma van zijn tijdelijke functie een weergaloos succes en het is aan de politieke kartelvorming te wijten dat hij niet toen al tot eerste voorzitter werd benoemd.
Gelet op de brede – terechte – kritiek die de nogal schutterende Bergkamp ten deel valt, zou de Kamer het daarom toch eens over Bosma moeten hebben. Alle onterechte weerzin die in de Kamer bestaat tegen de politieke en maatschappelijke opvattingen van de PVV, zou een voorzitterschap van deze PVV-er van de eerste uren niet in de weg mogen staan. Een stevig debat kan immers alleen geleid worden door iemand met voldoende gezag om dat ordentelijk te laten verlopen. Bij de benoeming van de Kamervoorzitter moet dat, en niets anders, een prominente rol spelen.
De manier waarop de tot dan toe (terecht) weinig opvallende Bergkamp aan haar huidige baantje is gekomen, heeft alles te maken met het ‘nieuwe leiderschap’ van partij- en kleuterleidster Kaag. Een beetje sjoemelen achter de gordijnen, een belletje hier en een belletje daar: ‘hatseflats, zo doen we dat’. En dan zit men als Kamer vervolgens dus opgescheept met Bergkamp als stoorzender. Bergkamp kan slechts goede diensten bewijzen bij de kustverdediging van ons land; geplaatst bij Hoek van Holland op het einde van een pier, heeft dit land van vijandelijkheden vanuit zee de komende eeuw weinig te duchten.
De afgelopen weken werd door met name huilerige D66-Kamerleden geklaagd over ‘de toon van het debat’, waarbij met de beschuldigende vinger naar de partij van Bosma werd gewezen, evenals naar het FvD. Zij werden door partijgenoot en Kamervoorzitter Bergkamp op hun wenken bediend; zij kondigde censuur aan op de gebezigd taal. Let wel: op de enige plek in dit land waar de sprekers niet gehinderd mogen worden in hun verbale manifesteren, wil Bergkamp een zekere D66-censuur doorvoeren. Een voorzitter die dergelijke censurerende reglementen wil invoeren om zelf nog enigszins overeind te kunnen blijven, zou als afschrikwekkend voorbeeld achter het spreekgestoelte moeten worden vastgespijkerd. Dat is altijd nog beter dan de hompen klei die nu tegen die muur zijn aangekwakt.
Bosma is dat soort censurerende fratsen niet nodig; die kan het soms gillende gezelschap heel goed zelf onder controle houden. De Kamer moet het daarom echt eens over Bosma hebben.