Dit is een artikel van Jan Houblon
Vreemd kan het een mens te moede worden wanneer omwille van de grilligheden van een microbiologische dwerg, er een storingsveld optreedt in het eeuwige menselijke streven naar ‘ergens’ toe. De hypergeënerveerde consumptiemens wordt letterlijk tot ‘traagheid’ genoopt en stelt in het beste geval vast dat ‘zijn’ nog wat anders betekent dan ‘hebben’ en ‘verwerven’. Een complex van vage affecten diep in zichzelf geworteld, dat hij vertaald in categorieën als ‘onzekerheid’, ‘angst’, ‘omineusiteit’, bevangt hem vervolgens.
Hoewel ik in dit leven al enkele mondiale crises mocht ondergaan -zij het met niet al te grote impact op mijn persoonlijke leven- is dit voor de eerste maal een pandemie met levensrisicio. Het betreft weliswaar de invasie van een al wat gesofisticeerder virus dat zijn gastheer niet in alle gevallen fataal wordt. Ja zo’n virus stelt zijn voorkeur op van uw gezonde levende lijf en als er al eens een homo sapiens aan tenonder gaat dan is dat eerder een geval van: oeps…
Sommige kwaadwillige observatoren beweren zelfs dat de ‘coping’ vaardigheiden van deze parasiet met zijn gastorganisme wel eens ‘bio-engineered’ zouden kunnen zijn. Iets waarover ik als leek en scepticus niks zinnigs kan zeggen, behalve misschien mijn persoonlijke overtuiging dat de scheppings- en geldingsdrang in de wetenschappelijke wereld nooit helemaal gevrijwaard is van Frankenstein complexen…
Nu we dus zo met zijn allen tot het niveau van zwijnen, pluimvee of andere diersoorten zijn teruggebracht, die net als wij, de ‘koningen der aarde’, veroordeeld werden tot ‘schutkringen’ of ‘ophokplicht’ (waarop bijvoorbeeld gebaseerd de boerse, populair-politieke Vlaamse Slagzin: “Blijf in uw kot!!!”), valt het tenslotte relatief best mee. Isolatie en quarantaine zijn de beste bestrijdingsmiddelen in zo’n situatie.
We wisten overigens dat dit ooit zou komen toch? En we weten dat dit, welswaar met andere varianten, weer zal gebeuren. Eigenlijk bekijk ik persoonlijk dit gebeuren als een grote generale repititie tot een werkelijke apocaliptische pandemie.
En ik moet vaststellen: ik ben niet geheel ontevreden over de eerste officiele balansen. De nationale (r)overheden (ik laat die supra-nationale ondingen als EU, VN, WHO in deze liever buiten beschouwing) doen het nodige om ons in bescherming te nemen, (in ruil eerlijkheidshalve voor het dagelijkse afromen van de helft van onze inkomens). Weliswaar zijn er ‘schoonheidsfoutjes’ gevallen, waarvan één het chronische tekort aan mondmaskers betreft.
Het vooruitziende beleid van ons ministerie van Volksgezondheid -die de nationale strategische voorraad van 63 miljoen van dit soort nu zo gegeerde gadgets, gewoon, planmatig liet opfikken- zal daar zeker niet vreemd aan zijn.
Dit verhaal kent wellicht nog een vervolg in een latere parmementaire onderzoekscommissie, wanneer onze zwaar gevolmachtigde regering van haar plichten zal zijn ontheven. (Als tenminste tegen dan de politiek correcte wetenschap het definitieve onnut van maskertjes niet heeft bewezen).
Er wordt in dit soort van crises van het overheidsmanagement veel visionaire vooruitziendheid en krachtdadig, voluntaristisch aanpakken gevergd. Maar laat dat nu net het zwakke puntje van de Belgische politieke cultuur en mores zijn. Vooraleer iedere parlementair hier zijn zegje heeft gedaan en elke studiegroep een passende analyse heeft neergelegd, is de te bestrijden plaag al in een nieuwe fase getreden en wordt onvermijdelijk improvisatie de gevolgde strategie. Maar hee: Menselijk, al te menselijk toch?
Trouwens, er zijn ook wel verheugende randverschijnselen aan deze aangelegenheid. Zwaarwichtige beroepen zoals ‘gezondheidseconomen’ ‘virologen’ ‘epidemiologen’ e.a., kunnen nu eindelijk van hun schimmige maatschappelijk platform naar voren treden doordat de media, zoemend als bijenkorven, hun maatschappelijke relevantie en hun zware persoonlijke beslommeringen in het publieke voetlicht brengen en er aardige ‘human interest’ inhoud van creëren. En ons technologische paradepaardje, de IT industrie, produceert app’s aan de lopende band.
De sector lobbyt volop voor het apparaatje dat u zelf zal mededelen dat u ziek bent, terwijl de altruïstische overheid daarbij lekker al je ‘where about’s kan gaan natrekken. Gaat het weer een beetje, meneer Dröge? Ja, van het Chinees Staatskapitalisme kunnen we best veel opsteken….
Een half jaartje terug las ik toevallig – het lot kan inderdaad vreemde sprongen maken- het fameuze boek van Albert Camus: De Pest. Vandaag begrijp ik de afspiegeling van dit fictieve verhaal op een realiteit die nooit ver weg is. In zijn karakteristieke stijl onthult Camus een zekere banalisering die uitgaat van dit soort grote epidemieën of rampen, een banalisering die heel goed laat aanvoelen dat de snelle, gemeenschappelijke dood van grote massa’s -de grote gelijkmaker zeg maar- ook de intrinsieke waarden van de overlevende enkelingen degradeert.
“De verteller vindt het in dit verband buitengewoon jammer dat hij hier niet iets echt spectaculairs kan vertellen, het troostrijke optreden van een of andere held bijvoorbeeld, of een bepaalde opzienbarende daad, zoals je die in de oude verhalen tegenkomt. Maar niets is minder sensationeel dan een plaag. Alleen al door hun lange duur zijn grote rampen eentonig.
De vreselijke dagen van de pest zÿn bij wie ze heeft meegemaakt niet in de herinnering blijven hangen als een onstuimige, wrede vlammenzee, maar meer als een eindeloze tredmolen, die gaandeweg alles vermorzelde. Nee, de pest had niets gemeen met de grote, opwindende visioenen die dokter Rieux aan het begin van de epidemie hadden achtervolgd.
Het was in de eerste plaats een kwestie van omzichtig, onberispelijk, goed functionerend bestuur. Dat was trouwens ook de reden voor de verteller om te streven naar objectiviteit, in een poging om de waarheid en vooral zichzelf geen geweld aan te doen. Hij heeft geen kunstgrepen toe willen passen, behalve waar dat nodig was om een redelijk samenhangend relaas te krijgen. En diezelfde objectiviteit dwingt hem nu tot de constatering dat men in die periode het meest, het diepst en het algemeenst leed onder de scheiding van beminden.
Van dit leed dienen we in dit stadium van de pest open en eerlijk een nieuwe beschrijving te geven, ook al was het inmiddels van zijn pathetische kanten ontdaan.
Waren onze stadgenoten, althans degenen die het meest leden onder deze scheiding, aan de situatie gewend geraakt? Deze vraag kan niet met een volmondig ‘ja’ beantwoord worden. Dichter bij de waarheid is de vaststelling dat ze moreel en fysiek wegkwijnden.
In het begin van de pest konden ze zich de afwezigen duidelijk voor de geest halen en misten ze hen. Ze hadden levendige herinneringen aan het gezicht en het lachen van de beminde, aan een bepaalde, achteraf beschouwd gelukkige dag. Maar ze konden zich moeilijk voorstellen wat de ander, vooralsnog zo ver weg, aan het doen was op het moment dat ze aan hem of haar dachten.
Kortom, in dat stadium hadden ze een goed geheugen maar onvoldoende fantasie. In de volgende fase van de pest raakten ze ook hun geheugen kwijt…”
Jan Houblon
Hier kan je reageren op onze artikelen en een inhoudelijke bijdrage leveren. Lees ook even onze huisregels.
Om te reageren dien je eerst aan te melden.
Reageer je voor de eerste keer? Registreer je dan hier.